Biologie samenvatting HS1

gedrag
1. wordt bepaald door
  1. inwendige prikkel
  2. uitwendige prikkel
  3. erfelijke factoren
    1. gedrag dat je al bij pasgeboren jongen waarneembaar is
  4. leerprocessen
    1. manieren
      1. inprenting, gewenning, conditionering, imitatie en inzicht
2. voorbeelden
  1. jachtgedrag
    1. honger > zoeken naar eten (gedrag) > dier ziet of hoort een prooi (uitwendige prikkel) > dier vangt de prooi en gaat eten (gedrag)
  2. voortplantingsgedrag
    1. geslachtshormonen (inwendige prikkels) > veroorzaken de voorplantingsdrang > dier gaat op zoek naar een partner (gedrag) > dier ziet, ruikt, voelt een partner met het juiste uiterlijk (uitwendige prikkel) > paring (gedrag)
3. gedragselementen
  1. Een afzonderlijke handeling van een dier. Het gedrag kan worden ontleed in min of meer vaste elementaire patronen van beweging en houding
4. gedragsketen
  1. Min of meer vaste opeenvolging van gedragselementen. Het effect van een handeling leidt tot de volgende handeling.
5. gedragssystemen
  1. Een groep van samenhangende gedragselementen. Deze hebben vaak een gemeenschappelijk effect
prikkel
1. inwendige prikkels
  1. voorbeelden
    1. honger > voedselzoekgedrag
    2. dorst > drinken
    3. hormonen > voortplantingsgedrag
2. uitwendige prikkels
  1. komen uit de omgeving
    1. temperatuur
    2. licht
    3. geluid
    4. etc.
  2. worden waargenomen door zintuigen
    1. oor
    2. oog
    3. tong
    4. neus
    5. huid
3. sleutelprikkel
  1. voorbeeld
  2. Een sleutelprikkel is een prikkel die telkens dezelfde reactie geeft
4. supernormale/ supranormale prikkel
  1. extra sterke sleutelprikkel
    1. hierop volgt ook een sterker gedrag
  2. verschil tussen supernormale en sleutelprikkel
    1. een supernormale prikkel is een overdreven sleutelprikkel
erfelijk (aangeboren) of aangeleerd
1. erfelijk (aangeboren)
2. aangeleerd
  1. gedrag dat ontstaat uit ervaring
  2. 8 soorten aangeleerd gedrag
    1. gewenning
      1. als er niet meer gereageerd wordt op een prikkel
    2. trial and error
      1. proefondervindelijk leren
      2. net zolang proberen totdat het lukt
    3. inprenting
      1. het dier kan alleen iets leren tijdens een bepaalde periode in het leven, de gevoelige periode
        voorbeeld
        het zien, meteen na de geboorte, wie de moeder is
    4. inzichtelijk leren
      1. gedrag vertonen dat in andere situaties is geleerd
    5. imitatie
      1. nadoen
    6. motorisch leren
      1. spierbeheersing
    7. conditioneren
      1. klassiek
        natuurlijke gedrag versterken of verzwakken door beloning en straf
      2. operant
        onnatuurlijk gedrag aanleren door beloning en straf
Rangorde
1. er is in de groep een bepaalde rangorde, van hoog tot laag.
2. rangorde wordt door gevechten vastgesteld
3. ieder dier kent zijn plaats
4. voorkomt voortdurende onderlinge conflicten
territoriumgedrag
1. territorium
  1. een bepaald gebied door een dier wordt bezet
2. wordt verdedigd tegen binnendringende soortgenoten > territoriumgedrag
ethogram
1. een lijst van alle gedragingen die een dier kan vertonen
normen en waarde
1. worden bepaald door; cultuur, wetgeving gevoel en tijd waarin we leven
Welke reflexen heb je?
1. schrikreflex, grijpreflex, slikreflex en pupilreflex

Recursos multimedia adjuntos

da93dc92-215d-4425-bd16-990607001f23 (image/jpg)

Siguiente

Biologie samenvatting HS1

Descripción

Resumen del Recurso

Recursos multimedia adjuntos

Similar

	Creado por Luc T hace más de 8 años