Chartaal geld

Giraal geld

Single Euro Payments (SEPA)

Kredietkaart (a)
≠
debetkaart (b)

Elektronisch geld (e-money)

vb. Elektronische portemonnee

Betaalalternatieven

Quasi-geld

Geldsubstitutie

Geldschepping of -creatie

(≠Geldvernietiging)

Lender of last resort

Vier vormen van geldcreatie

Leg uit: Girale geldcreatie door depositobanken

Geldscheppings- of kredietmultiplicator

Vermogensmarkt

(bestaat uit: geld- en kapitaalmarkt)

- Rente

≠

- Reële rentevoet

Geldmarkt

(onderdeel van vermogensmarkt)

Kapitaalmarkt

(onderdeel vermogensmarkt)
(2 deelmarkten: aandelen- en obligatiemarkt)

Primaire markt (a)
vs.
Secundaire markt (b)

Inverse rentestructuur

Actieve geldsfeer (a)
vs.
Inactieve geldsfeer (b)

oppotten (a)
vs.
ontpotten (b)

Omloopsnelheid van het geld
(V: velocity)

Geldstroom
(=MV)

(*M: maatschappelijke geldhoeveeheid)

Inflatoire krachten (a)
vs.
deflatoire krachten (b)
vs.
monetair evenwicht (c)

Goederenstroom
(PT)

Ruil- of verkeersvergelijking van Fisher

Monetair politiek Eurosysteem

(Eurosysteem: ECB + nationale banken EMUlanden)

Interne waarde €

prijsstabiliteit Eurozone

Tweederonde-effecten
(en loon-prijsspiraal)

Forward guidance beleid

Externe waarde €

TARGET 2

Openmarktoperaties

Leg uit hoe het Eurosysteem aan beheersing van de geldstroom doet.

Inflatie

(3 soorten)
p226

Oorzaken van inflatie (3)
- som op en leg uit

p226-228

Ingevoerde inflatie

Noem drie positieve en drie negatieve gevolgen van inflatie.

P228-229

Leg uit hoe je inflatie bestrijdt.