Pregunta 1
Pregunta
Angst is de belangrijkste oorzaak voor het niet praten.
Pregunta 2
Pregunta
Kinderen met autisme hebben weinig houvast in het begrijpen van gedrag van de mensen om hen heen. Hetzelfde geldt voor de voortdurende veranderingen.
Pregunta 3
Pregunta
Cortisol het negatieve stresshormoon en adrenaline het positieve stresshormoon.
Pregunta 4
Pregunta
Wat zijn amygdala?
Respuesta
-
Amygdala zijn kernen in de hersenen die een rol spelen bij angst signaleren.
-
Amygdala zijn kernen in de hersenen die een rol spelen bij gevaar signaleren.
-
Amygdala zijn stoffen in de hersenen die een rol spelen bij gevaar signaleren.
Pregunta 5
Pregunta
Er breekt brand uit. Onder welke vorm van gevaar valt dit?
Respuesta
-
Extern direct fysiek
-
Extern indirect fysiek
-
Intern direct fysiek
-
Intern indirect fysiek
Pregunta 6
Pregunta
Welk van onderstaande voorbeelden valt onder een intern directe psychische vorm van gevaar?
Respuesta
-
Symptoom als koorts
-
Plotselinge pijn
-
Negatieve gedachten
-
Druk die je zelf ervaart
Pregunta 7
Pregunta
De detectie van gevaar is een bewust proces.
Pregunta 8
Pregunta
Stelling 1: Handelen zorgt voor angstafname.
Stelling 2: Vechten en vluchten zijn beide een manier van handelen die de angst doet afnemen.
Respuesta
-
Stelling 1 is juist
Stelling 2 is onjuist
-
Stelling 1 is onjuist
Stelling 2 is juist
-
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist
-
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
Pregunta 9
Pregunta
Hoe minder testosteron, hoe meer angst.
Pregunta 10
Pregunta
Mensen met autisme herstellen de balans tussen hormonen niet met behulp van rituele en/of obsessieve handelingen.
Pregunta 11
Pregunta
Voor indirecte agressie is een grotere ik-anderdifferentatie nodig dan voor fysieke agressie.
Pregunta 12
Pregunta
Stelling 1: Gevoelens van angst komen voort uit hormoonproductie en associaties en de levensloop.
Stelling 2: De angst is beter te achterhalen bij hormoonproductie en associaties dan bij de levensloop.
Respuesta
-
Stelling 1 is juist
Stelling 2 is onjuist
-
Stelling 1 is onjuist
Stelling 2 is juist
-
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist
Pregunta 13
Pregunta
Vermijden van sociale situaties kan angst bij kinderen met autisme verminderen.
Pregunta 14
Pregunta
Bij hyperactiviteit is er sprake van ADHD.
Pregunta 15
Pregunta
Angsten kunnen het beste verminderd worden als de bron aangepakt wordt en het sociale inzicht wordt gestimuleerd.
Pregunta 16
Pregunta
Kinderen met autisme zijn ervaren in ontspannen.
Pregunta 17
Pregunta
Cognities en gedachten kunnen een negatief effect hebben op angsten. Het is een soort conditioneringsproces. De angst wordt automatisch weer opgeroepen.
Pregunta 18
Pregunta
Medicatie zorgt ervoor dat de angst verdwijnt.
Pregunta 19
Pregunta
Cognitieve gedragstherapie heeft invloed op de locus of control.
Pregunta 20
Pregunta
Welk van onderstaande stellingen is onjuist? Testosteron zorgt voor ...
Stelling 1: een stimulerende werking in de rechter hersenhelft
Stelling 2: een verbeterde werking van het immuunsysteem
Stelling 3: hoger testosteronniveau na de geboorte
Stelling 4: 1 en 2 spelen een rol bij autisme
Respuesta
-
Stelling 1 is onjuist
-
Stelling 2 is onjuist
-
Stelling 3 is onjuist
-
Stelling 4 is onjuist
Pregunta 21
Pregunta
Agressie bij autisme is geen agressie om de agressie gericht op een ander.
Pregunta 22
Pregunta
Bronnen voor agressie zijn ...
Pregunta 23
Pregunta
Tussen een kind met autisme en begeleider zit spanning. Wat is een mogelijke en juiste oplossing?
Pregunta 24
Pregunta
Agressie is normaal in de ontwikkeling, maar dient bij autisme liever zo gauw mogelijk ingedamd te worden.
Pregunta 25
Pregunta
Agressie ligt in relatie met de ik-anderdifferentiatie.
Pregunta 26
Pregunta
Een kind met autisme is vaak een van de kinderen die als eerste om hulp vraagt.
Pregunta 27
Pregunta
In de DSM - V wordt er meer gekeken naar de oorsprong van de problematiek.
Pregunta 28
Pregunta
Vroege stimulering van vaardigheden zorgt voor een meer harmonische ontplooiing.
Pregunta 29
Pregunta
Aanleg wordt gevormd door:
Stelling 1: Erfelijk materiaal en omstandigheden tijdens de zwangerschap.
Stelling 2: Omstandigheden rond de bevalling en rijping van het zenuwstelsel.
Respuesta
-
Stelling 1 en 2 zijn beide fout
-
Stelling 1 en 2 zijn beide goed
-
Stelling 1 is goed
Stelling 2 is fout
-
Stelling 2 is fout
Stelling 1 is goed
Pregunta 30
Pregunta
Het duurt 25 jaar totdat het centrale zenuwstelsel volledig is ontwikkeld.
Pregunta 31
Pregunta
Bij autisme is er sprake van een versnelde en vertraagde rijping tegelijkertijd.
Pregunta 32
Pregunta
De ontwikkeling van de spieglneuronen bij autisme lopen bij kinderen met autisme achter. Dit verklaard waarom zij minder imiteren.
Pregunta 33
Pregunta
De nacht is belangrijk voor de rijping van het centrale zenuwstelsel. Welke onderdelen van de slaap zijn het meeste van belang?
Respuesta
-
De droomslaap.
-
De REM-slaap.
-
Zijn beide van belang.
Pregunta 34
Pregunta
Wat zijn parasomnia's?
Respuesta
-
Rijpingsprocessen gedurende de nacht.
-
Een onderdeel in de hersenen.
-
Ander woord voor angsten.
Pregunta 35
Pregunta
Welke van onderstaande begrippen horen bij rijpingsstoornissen? Hier zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Pregunta 36
Pregunta
Psychosomatische klachten zijn één van de basissignalen dat er moeilijkheden zijn in de ontwikkeling.
Pregunta 37
Pregunta
Door een kleiner corpus callosum hebben kinderen met autisme moeite met schakelmomenten.
Pregunta 38
Pregunta
Kinderen met autisme richten zich sterk op één persoon, vaak de moeder. Echter is er niet meteen sprake van een (sterke) wederzijdse relatie.
Pregunta 39
Pregunta
Het Y-chromosoom is verantwoordelijk voor afwijkingen op taalgebied en het ontstaan van ontwikkelingsstoornissen als autisme.
Pregunta 40
Pregunta
De onrijpheid van het centrale zenuwstelsel zorgt bij autisme voor on- of overgevoeligheid van bepaalde zintuigen.
Pregunta 41
Pregunta
Bij autisme is er sprake van een onderontwikkeld biologisch zelf.
Pregunta 42
Pregunta
Wat wordt er verstaan onder de ik-anderdifferentiatie?
Respuesta
-
Dit is een van de egostadia van Loevinger.
-
Een proces waarbij het zelf, het 'ik' onderscheiden raakt van de 'ander'.
-
Is een ander woord voor biologische zelf.
Pregunta 43
Pregunta
Welke van onderstaande egostadia van Loevinger sluit het beste aan bij het egocentrische van een kind met autisme?
Pregunta 44
Pregunta
Waar staat HFA voor?
Respuesta
-
Het syndroom van Asperger.
-
Hoog functionerend Asperger.
-
Hoog functionerend autisme.
-
Het functionerende autisme.
Pregunta 45
Pregunta
Welke stelling is onjuist?
Stelling 1: Kinderen met autisme signaleren geen gevaar.
Stelling 2: Kinderen met autisme zijn minder goed in het signaleren van positieve emoties.
Respuesta
-
Stelling 1
-
Stelling 2
-
Beide onjuist
Pregunta 46
Pregunta
Waarom zijn kinderen met autisme minder goed in het signaleren van positieve emoties?
Respuesta
-
Dat komt omdat de signaleren van positieve emoties plaats vindt in de rechter hersenhelft.
-
Dat komt omdat zij zich niet goed kunnen inleven.
-
Dat komt omdat zij een kleinere corpus callosum hebben.
-
Dat komt omdat de signaleren van positieve emoties plaats vindt in de linker hersenhelft.
Pregunta 47
Pregunta
Er zijn weinig criminelen met autisme.
Pregunta 48
Pregunta
Bij autisme is er sprake van een meer mannelijke hersenstructuur.
Pregunta 49
Pregunta
Autisme kan ontstaan door de Rodehondinfectie.
Pregunta 50
Pregunta
PDD staat voor pervasive developmental disorder en wordt ook wel informatieverwerkingsstoornis genoemd.
Pregunta 51
Pregunta
Pervasief houdt in dat het maar in een enkele ontwikkelingslijn doordringt.
Pregunta 52
Pregunta
Het syndroom van Rett en de desintegratieve stoornis zijn in de DSM-V ergens anders onderverdeeld dan de verschillende vormen van autisme. Waarom is dit?
Respuesta
-
Het syndroom van Rett en de desintegratieve stoornis vallen onder neurologische stoornis.
-
Het syndroom van Rett en de desintegratieve stoornis zijn ontstaan na een ziekteperiode.
-
Het syndroom van Rett en de desintegratieve stoornis vallen onder organische stoornissen.
Pregunta 53
Pregunta
Welke symptomen geeft de DSM-V weer voor autisme?
Respuesta
-
Beperkingen in de sociale interactie en extreme interesses en repetitief gedrag.
-
Beperkingen in de sociale interactie en communicatie en extreme interesses en repetitief gedrag.
-
Beperkingen in de sociale interactie en extreme interesses, obsessief en repetitief gedrag.
Pregunta 54
Pregunta
Wat wordt er verstaan onder sameness?
Pregunta 55
Pregunta
De sociale interactie staat centraal in welke theorie?
Pregunta 56
Pregunta
Mensen met NLD hebben ook autisme.
Pregunta 57
Pregunta
Wat wordt er verstaan onder hyperlexia?
Respuesta
-
Een woordenvloed.
-
Beelddenken.
-
Echolalie.
Pregunta 58
Pregunta
Welk van onderstaande criteria valt onder het criterium A sociale interactie van DSM-IV?
Respuesta
-
Late ontwikkeling verbale communicatie zonder pogingen het anders op te lossen of totale afwezigheid van de verbale communicatie.
-
Opvallen onvermogen gesprek aan te knopen of voort te zetten.
-
Gebrek aan spontaan delen van vreugde, ervaringen en prestaties.
Pregunta 59
Pregunta
Bij de Kanner-vorm van autisme zijn 6 kenmerken nodig voor een diagnose. Hoe moet de verdeling minimaal zijn?
Respuesta
-
2 op onderdeel A
1 op onderdeel B
1 op onderdeel C
-
2 op onderdeel A
2 op onderdeel B
2 op onderdeel C
-
1 op onderdeel A
1 op onderdeel B
2 op onderdeel C