[NL A1/A2] Werkwoorden in de OTT / Verba in het presens

Flowchart nodes

• Wie doet de actie?

• = infinitief

• 2+ personen

• Suffix = C + "en" ?

• 1 persoon OF formeel (u)

• werken → wij werken doen → jullie doen

• ja

• nee

• "...an" ?

• C = consonant (b, t, r, ...) V = vocaal (a, e, o, ...) Onderwerp = subject Stam = radicaal Werkwoord (ww.) = verbum

• ik

• Werkwoord + jij/je?Jij/je + werkwoord?

• Zonder "...an"

• Wie doet de actie?

• jij/je

• ja

• "...n" → "...t"

• rest

• Zonder "...n"

• nee

• ik sta ← staan ik doe ← doen

• START

• ww. + jij/je

• jij/je + ww.

• gaan → hij gaat zien → jij ziet

• Structuur van het werkwoord?

• Luister naar de syllabes...   Is het accent "...-xx-XX-xx" ?

• Stam (radicaal) wordt (... +) 1V + 1C

• (... +) 1V + 1C + "en" bv. slapen, koken

• (... +) 1V + 2C + "en"  — bv. kussen, liggen

• Stam (radicaal) = infinitief zonder "en"

• "komen" / rest

• slapen → slaap koken → kook

• zitten → zit drukken → druk

• werken → werk liegen → lieg

• Wat is de finale letter van de stam?

• STOP

• v → f

• z → s

• t

• v

• z

• het moet ← moeten ik praat ← praten

• = stam

• ik

• = stam + t

• rest

• Werkwoord + jij/je?Jij/je + werkwoord?

• jij/je

• jij/je + ww.

• ww. + jij/je

• hij schrijft ← schrijven jij loopt ← lopen

• leven → ik leef drukken → druk je

• Stam (radicaal) wordt (... +) 2V + 1C

• ja — bv. stu-DE-ren

• nee — bv. LUI-ste-ren

• Wie doet de actie?