Woordenlijst genetica

Description

additief geneffect- monomorf
fien.verdoodt
Flashcards by fien.verdoodt, updated more than 1 year ago
fien.verdoodt
Created by fien.verdoodt almost 8 years ago
51
0

Resource summary

Question Answer
1.Additief geneffect Genen die bijdragen aan hetzelfde fenotype, het fenotype is de som van de effecten van de afzonderlijke genen
4.Alkylerend mutageen molecule die mutaties induceert door actieve alkylgroepen te plaatsen op de basen in een DNA- molecule
1.Allel verschijningsvorm van een gen
1.Allelische heterogeniteit = allelisme; één allel dat kan veroorzaakt worden door verschillende soorten defecten in hetzelfde gen
1.Allelische reeks Reeks van genen met multiple allelie in afdalende dominantie
1.Allozygoot =Identical By State;zygoot met 2 identieke allelen door toeval
3.Alternatieve Polyadenylering vorm van alternatieve processing waarbij geknipt wordt op een verschillende 3' knipplaats en de lengte van de poly-A staart dus varieert
3.Alternatieve Splicing Vorm van alternatieve processing waarbij de introns uit pre-mRNA op verschillende manieren wordt uitgeknipt; 1 gen --> meerdere polypeptiden
3.Aminacyl tRNA-synthetasen Enzymen die verantwoordelijk zijn voor de binding van een aminozuur op tRNA
4.Aneuploïdie Afwijkend aantal chromosomen, te veel of te kort van één type chromosoom
2.Annealing = hybridisatie; renaturatie van 2 enkelvoudige nucleotidestrengen die oorspronkelijk niet bij elkaar hoorden
2.Annotatie het identificeren van genen en regulatorische sequenties in het genoom
1.Assortatieve paring kans op paring tussen 2 individuen is groter omdat ze een gelijkaardig fenotype hebben
4.Auto-sexlinkage het vroegtijdig bepalen van het geslacht op basis van fenotype; vb. kippen met koekoekskleur
1.Autosomen alle paren van chromosomen, behalve de geslachtschromosomen; telkens 1 paternale en 1 maternale
1.Autozygoot = Identical By Descent; homozygoot met 2 identieke allelen afkomstig van eenzelfde gemeenschappelijke voorouder
3.Barrlichaampje geïnactiveerd X-chromosoom bij vrouwelijke individuen, d.i. gecondenseerd, donker, aan de binnenkant van de kernmembraan; draagt bij aan dosiscompensatie
4.Basenanaloog molecule die kan ingebouwd worden in DNA omdat ze een gelijkaardige structuur heeft als 1 van de 4 klassieke basen
2.Basenexcisieherstel Vorm van excisieherstel gekatalyseerd door DNA-glycosylasen en die abnormale nucleotiden wegneemt waarna de ontstane opening opnieuw wordt ingevuld door DNA polymerase
1.Bottle neck effect Speciale vorm van genetische drift waarbij slechts een zeer klein deel van de populatie overleeft; de genetische achtergrond van deze nieuwe populatie zal bijgevolg sterk kunnen verschillen
3.Bromodomein eiwitdomein van 110 aminozuren waarmee het eiwit kan binden op geacetyleerde lysines en zo bijdragen tot uitspreiden en stabiliseren van open chromatine
2.Celcyclus Proces waarbij het genoom van de cel 1 keer wordt verdubbeld en 2 gelijkaardige dochtercellen worden gevormd; bestaat uit 2 grote onderdelen, nl. interfase en mitose
2.Centromeer primaire insnoering, verankeringsplaats van de kinetochoren tijdens de celdeling
4.Chimeer individuen met cellijnen van een verschillende oorsprong; meestal door versmelting van 2 zygoten kort na de bevruchting
5.Chimaeroplast oligonucleotide met een DNA middenstuk en RNA uiteinden; ze zijn stabieler en binden steviger dan zuivere DNA of RNA sequentie
2.Chromatine Sterk kleurbare substantie in de kern die een los kluwen van draden vormt, basissubstantie van chromosoom
3.Chromatine remodelering complexen bepaalt de positie van nucleosomen door ze over het DNA te verschuiven, ervan weg te halen of de klassieke histonen te vervangen door specifieke varianten
2.Chromatosoom nucleosoom + geassocieerd H1-molecule die het linker-DNA zal binden
3.Chromodomein eiwitdomein van 50 aminozuren waarmee de eiwitten op andere gemethyleerde histonen kunnen binden; ze dragen bij tot het stabiliseren van gesloten chromatine
2.Chromosoom tertiaire DNA-structuur door complexvorming; compacte vorm van chromatine die voorkomt tijdens de metafase van de celdeling
5.Chromosome walking gebied in het genoom afgebakend door flankerende merkers wordt gekloneerd in overlappende klonen
1.Codominantie Gelijktijdige, volwaardige expressie van de 2 verschillende allelen, die hun functie onafhankelijk van elkaar uitvoeren
3.Codon geheel van 3 opeenvolgende basen in het mRNA die samen zullen coderen voor 1 aminozuur
1.Collaterale verwantschap twee individuen hebben 1 of meerdere gemeenschappelijke voorouders en gelijken dus meer op elkaar dan toevallig gekozen individuen
4.Complementatietest test van nieuwe mutanten voor allelisme door proefkruising van homozygoot mutant 1 met homozygoot mutant 2
4.Conditionele mutaties effect van deze mutatie doet zich enkel voor onder bepaalde omstandigheden; vb. temperatuurgevoelig: Himalaya, Siamees,..
1.Conglomeraatpopulatie populatie die bestaat uit een aantal autochtonen en een aantal allochtonen
3.Constitutieve genen genen die altijd en in alle cellen tot expressie komen
5.Contig groep van overlappende klonen
3.CpG-eilanden CpG-dinucleotiden komen voor in een cluster aan het 5' uiteinde van een gen; methylatie van deze nucleotiden onderdrukt de transcriptie
5.cDNA = copy of complementair DNA; mRNA dat werd omgezet in DNA, dit bevat dus geen intronsequenties, enkel afkomstig van genen die op dat moment in die cel transcriptie uitvoeren
1.Cumulatieve isomerie = duplicatieve interactie; 2 genen die dezelfde invloed uitoefenen op een kenmerk waardoor fenotypisch geen onderscheid kan gemaakt worden
1.Darwiniaanse fitness de capaciteit van een fenotype om allelen door te geven aan de volgend generatie; leefbaarheid+voorplantingsvermogen
4.Deaminerende reagentia Chemische mutagenen die aminoradicalen van purine- en pyrimidinebasen verwijderen
3.Degeneratie van de genetische code 1 aminozuur kan meer dan 1 codon hebben; meestal verschillen deze codons enkel in de 3e base
4.Deletie verwijdering van 1 of enkele nucleotidenparen
2.Denaturatie beide DNA-strengen worden van elkaar gescheiden oor toevoeging van bepaalde reagentia
4.Deviatie een maat voor de variatie in een populatie; relatie variant-gemiddelde
2.Dictyostelium Intermediate Repeat Sequence =DIRS; subklasse van de RNA-transposons, lijkt zeer goed op LTR-retrotransposons; maar de verschillen zijn oriëntatie, tyrosine recombinase, mechanisme van integratie en eventuele introns
3.Differentieel gemethyleerde regio's = DMR; regelmechanisme voor de monoallelische expressie bij genomische imprinting
1.Dihybridisme kruisingen met individuen die slechts in 2 kenmerken van elkaar verschillen
2.Direct DNA herstel Abnormale nucleotiden worden niet vervangen, maar terug omgezet in de normale; vb. fotoreactiviteit
5.Direct Sequencing Sequenering gebeurt gelijktijdig met een éénstrengig PCR waardoor klonering in een vector overbodig wordt
1.Direct verwantschap familiale band tussen (voor)ouder en nakomeling; maat voor het gedeelte aan genenmateriaal dat doorgegeven is; meest directe vorm is tussen ouder en nakomeling
1.Directionele selectie selectie ten voordele van één extreem uit de fenotypische normaalverdeling
1.Disassortatieve paring kans op paring tussen 2 individuen is groter omdat ze beide een verschillend fenotype bezitten
2.Disjunctie het uit elkaar bewegen van zusterchromatiden tijdens de anafase
1.Disruptieve selectie selectie ten voordele van 2 of meer verschillende fenotypes, species die leven in verschillende milieuomstandigheden
2.DNA afhankelijk DNA polymerase polymerase dat bindt op een enkelstrengige DNA- matrijs en dat DNA zal polymeriseren in 5'3'-richting
2.DNA- beschadiging tolerantie proces dat replicatie toelaat in de aanwezigheid van DNA-beschadiging zonder deze daadwerkelijk te verwijderen
2.DNA- glycosylase Katalysator van het basenexcisieherstel; elke type kan één base herkennen en verwijderen
5.DNA klonering het in een vector brengen en vermeerderen van een DNA fragment
2.DNA replicatie verdubbeling van het genoom voordat de somatische celdeling plaats vindt
2.DNA sequentie volgorde va nucleotiden in een DNA streng
5.DNA sonde = probe; een complementaire, radioactief of chemisch gemerkte DNA structuur die o.a. gebruikt word om een genomische bib af te zoeken m.b.v hybridisatie
2.DNA transposon = klasse II element; DNA- sequentie die zich direct kan verplaatsen van DNA naar DNA, belangrijke onderdelen hiervoor zijn ITR's en transposase
1.Dominant dit allel komt tot uiting en onderdrukt het andere, recessieve allel
3.Dosiscompensatie compensatiemechanisme om te voorkomen dat XX-individuen een dubbele dosis product aanmaken van de X-gebonden kenmerken
3.Double minutes extrachromosomale genduplicaten die zich gedragen als minichromosomen en die onregelmatig worden doorgegeven
2.Double Strand Break Repair =DSBR; vorm van homologe recombinatie waarbij de synthese wordt verdergezet en de uiteinden aan elkaar geplakt terwijl de moleculen nog kruisfiguren vertonen
1.Duplicatieve interactie = cumulatieve isomerie
5.Effectief aantal allelen indicatie van de relatieve impact van een allel; omgekeerde waarde van de graad van homozygotie
3.Enhancers response-elementen, meestal niet in de buurt van de promotor, die de transcriptie sterk kunnen opvoeren; hun invloed is op grote afstand, onafhankelijk van hun positie en oriëntatie merkbaar
1.Epigenetica brede zin: regulatie van de genexpressie zonder verandering in DNA-sequentie strikte zin: reversibele modificaties worden doorgegeven aan de nakomelingen
3.Epigenetische code hypothetisch model over het mechanisme achter de epigenetica dat bestaat uit DNA methylatie code en histoncode
1.Epistasie het maskeren van de uitwerking van één of meerder allelen door een allel van een tweede gen
4.Erfelijkheidsgraad aandeel van de fenotypische variatie van een populatie veroorzaakt door genetische factoren
2.Euchromatine Losser gepakt chromatine dat het overgrote deel van de actieve eiwit coderende genen bevat
4.Eumelanine enzyme dat instaat voor de pigmentsynthese; polymeer gevormd vanuit dopaquinone; zwart of donkerbruin
4.Euploïdie aanwezigheid van een normaal aantal chromosomen
2.Excinuclease multimeer bestaande uit 6 verschillende subunits dat dienst doet als eiwitcomplex voor nucleotidenexcisieherstel
2.Exon informatief stuk uit mRNA dat zal worden overgeschreven in DNA
3.Exon Junction Complex =EJC; complex van ribonucleotiden dat op het mRNA wordt geplaatst om mee te bepalen waar het RNA naartoe zal worden gebracht
5.Expressed sequence tag =EST; sequence tag sites die deel uitmaken van een gen en bijgevolg tot expressie worden gebracht
2.Extragenisch DNA = intergenisch DNA; genoom dat buiten de eiwitcoderende genen ligt, d.i. ongeveer 80%
1.Farmacogenetica invloed van genetische achtergrond op de werking van geneesmiddelen bestuderen
4.Fenogroepen allelen die voor verschillende bloedgroepfactoren tegelijk coderen en die dus nauw geassocieerd zijn
1.Fenokopie bepaalde milieufactoren die dezelfde symptomen veroorzaken als een bepaalde erfelijke aandoening
1.Fenotype waarneembare veruiterlijking van een kenmerk; genotype + milieu
4.Feomelanine Enzyme dat instaat voor de pigmentsynthese en bestaat uit een polymeer gevormd vanuit dopaquinone en cysteïne; rood of geel
1.Filiale eerste generatie nakomelingen
1.Fixering selectie blijft zich doorzetten ten voordele van een bepaald allel totdat dit allel zich aan frequentie 1 in de populatie bevindt
4.Fokwaarde som van het effect van alle positieve allelen; 2 keer het nakomelingenverschil
2.Fotoreactiviteit vorm van direct herstel waarbij fotolyase een pyrimidinedimeer zal splitsen in 2 monomeren
4.Freemartinisme = kween; vorm van chimerisme bij het rund waarbij door vaatanastomosen bij tweelingdracht een steriele vaars wordt geboren die mannelijke cellen bezit
1.Functioneel hemizygoot het individu bezit 2 allelen van een gen, maar slechts 1 ervan is actief
4.Gain-of-function mutatie mutatie die zorgt voor een nieuw kenmerk of een kenmerk dat tot uiting komt in een ander weefsel of op een ander tijdstip; d.i. meestal een mutatie in regulatorische gebieden en dominant
1.Gen een onsplitsbare eenheid die de erfelijke overdracht van een kenmerk controleert van de ene op de andere generatie
5.Genadditie integratie van het transgen op een willekeurige plaats in het genoom van de gastheer; methode voor het uitvoeren van gentherapie
3.Genamplificatie vermeerdering van het aantal kopijen van een gen
2.Gencluster leden van een genfamilie die naast elkaar op een chromosoom zitten
2.Genconversie proces waarbij een allel wordt vervangen door een alternatief allel
5.Gencorrectie methode voor het uitvoeren van gentherapie waarbij het 'slechte' gen vervangen door een nieuwe variant m.b.v homologe recombinatie
2.Genduplicatie een aantal aanwezige kopijen van een bepaald gen in het genoom, dikwijls aangetroffen bij planten en dieren
1.Genenpoel alle allelen aanwezig in een bepaalde populatie
1.Genetische achtergrond het geheel van de modificerende genen van een bepaald fenotype
1.Genetische anticipatie kenmerk wordt prominenter van generatie op generatie of het komt op steeds vroegere leeftijd tot uiting
1.Genetische drift wijzigingen in de allelfrequenties die uitsluitend te wijten zijn aan toeval en die dus niet voorspeld kunnen worden
1.Genetische heterogeniteit één kenmerk kan verschillende types overerving vertonen; het geheel van locus en allelische heterogeniteit
4.Genetische waarde reflectie van alle genotypen die een kenmerk beïnvloeden, er wordt rekening gehouden met de onderlinge interactie van de allelen; som van het effect van de allelenparen
1.Genexpressie het tot uiting brengen van een product geproduceerd door genen
2.Genfamilie groep van verwante genen waarvan de oorsprong is terug te voeren tot 1 ancestraal gen
1.Geninteractie 2 of meerdere genen gaan gezamenlijk bijdragen tot het tot stand komen van een fenotype vb. walnootkam
5.Genkartering = Gene mapping; positiebepaling van een gen in het genoom
5.Genomische bibliotheek geordende verzameling van willekeurige DNA-fragmenten die het volledige genoom van een species meerdere keren vertegenwoordigen
1.Genomische imprinting Het allel van slechts één van beide ouders komt tot expressie; vorm van transgenerationele epigenetische modificatie
2.Genoom volledige chromosoominhoud van de kern van een eukaryote cel
5.Genoom editing genoom van een individu aanpassen naargelang gewenst
2.Genoomsequentie volledige DNA-sequentie van een haploïd genoom
5.Genoomwijde associatiestudie = GWAS; allelfrequentie van een DNA-merker wordt bepaald in 2 contrasterende groepen voor een bepaald fenotype om zo de sterkte van associatie tussen de merker en dat bepaalde fenotype aan te tonen
1.Genotype genetische samenstelling van een organisme
5.Genotypering allelen van elkaar onderscheiden op basis van sequentiesamenstelling, manier om dragers van recessieve kenmerken op te sporen
5.Gentherapie transfer van een DNA- of RNA- molecule naar een somatische cel ter voorkoming, behandeling of correctie van een defect of ziekte
1.Geslachtsbeïnvloede kenmerken ze worden bepaald door de autosomale genen, maar kennen een geslachtsafhankelijke fenotypische uitdrukking; grote invloed van hormonen
1.Geslachtsgelimiteerde kenmerken extreme vorm van geslachtbeïnvloede kenmerken waarbij de penetrantie voor één van de geslachten gelijk is aan 0; kenmerk is op autosomen gelegen
3.GT-AG regel andere benaming voor een intron, aangezien zij in bijna alle eukaryote genen beginnen met GT en stoppen met een AG-fragment
4.Gynandromorfisme mozaïcisme met betrekking tot de geslachtschromosomen
5.Haplotype enkelvoudige combinatie van gekoppelde allelen; 2 allelen die op hetzelfde chromosoom zitten en gezamenlijk overerven
2.Helicase enzyme dat de dubbele helix zal ontwinden en plaatsen vormt waar de replicatievork zich zal vormen
1.Hemizygoot individu met slechts 1 in plaats van 2 allelen voor een bepaald gen
2.Heterochromatine chromatine met een hogere densiteit omdat het meer gepakt is, bevat weinig tot geen actieve genen
1.Heterogametisch individu met 2 verschillende geslachtschromosomen, alle mannelijke zoogdieren en vrouwelijke vogels
1.Heteroplasmie de aanwezigheid van meerdere types mitochondriën per cel
1.Heterosis het inkruisen van 2 inteeltlijnen waardoor de effecten van inteeltdepressie gedeeltelijk of volledig worden opgeheven
1.Heterosomen gelachtschromosomen
1.Heterozygoot individu/cel met 2 verschillende allelen voor een bepaald gen
5.Heterozygositeit maat voor de kans op verschillende allelen binnen een bepaalde merker
3.Histon modificerende enzymen Regelen de positie van nucleosomen op DNA ( samen met chromatine remodelering complexen) door reversibele, posttranslationele modificaties aan te brengen op de histonstaarten
2.Histonstaarten N-staarten van de histonen die uit de compacte structuur van het nucleosoom steken
1.Holandrisch kenmerk kenmerk op het Y-chromosoom dat steeds wordt doorgegeven van vader op zoon
3.Homeotische genen mutaties in deze genen geven aanleiding tot omzetting van iets naar gelijkenis van iets anders; sterke spatiale regulatie; vb. homeobox-genen: coderen voor transcriptiefactoren, ontstaan uit duplicatie van 1 ancestrale gencluster
1.Homogametisch Individu met 2 identieke geslachtschromosomen; vrouwelijke zoogdieren en mannelijke vogels
3.Homogeneously staining region = HSR; plaats waar talrijke tandemherhalingen zitten die zorgen voor een zichtbare verlenging van het chromosoom; sterk en uniform kleurbaar
2.Homologe genen genen die DNA-sequentie gelijkenissen tonen, 2 groepen: orthologe en paraloge genen
1.Homozygoot individu/cel met 2 identieke allelen van een bepaald gen
1.Hoofdgen = Major genes; één gen dat de grootste invloed heeft op een bepaald genotype, de andere genen met minder invloed zijn genetische achtergrond
5.Host restriction Beschermingsmechanisme van bacteriën waarbij RE vreemd indringend DNA selectief vernietigen
2.Hybridisatie = annealing; renaturatie van 2 enkelvoudige nucleotidestrengen die oorspronkelijk niet bij elkaar hoorden
1.Identical By Descent =IBD, autozygoot
1.Identical By State = IBS, allozygoot
1.Immunogenetica wetenschap van de erfelijke aspecten van het immuunsysteem
3.Imprinting Control Regio's =ICR; speciale groep van differentieel gemethyleerde regio's waarvan het methyleringspatroon wordt vastgelegd tijdens de gametogenese, belangrijk voor imprinting
4.Indel geheel van insertie en deletie mutaties
3.Induceerbare genen genen die worden aan- en uitgeschakeld naargelang de noodzaak (omgekeerde van constitutieve genen)
4.Insertie additie van één of enkele nucleotidenparen
3.Insulator gebonden aan eiwitten die een invloed hebben op de chromatinestructuur in hun omgeving en onderdrukken transcriptie
1.Inteelt paring van 2 genetisch verwante individuen
1.Inteeltcoëfficiënt =F; maat voor de kans dat 2 allelen identiek zijn door afstamming
1.Inteeltdepressie toename in letale en nadelige allelen als gevolg van inteelt
1.Inteeltpad kortste weg doorheen een stamboom die beide ouders met de gemeenschappelijke voorouder verbinden
4.Intersex vrouwelijke dieren met secundaire mannelijke geslachtskenmerken
2.Intron Niet-informatief stukje in mRNA dat eruit wordt geknipt voor de translatie naar DNA
4.Inversie mutatie waarbij een klein stukje DNA wordt omgedraaid
2.Junk-DNA = extragenisch DNA; niet coderende en niet regulatorisch DNA
2.Karyotype fotografish zichtbaar gemaakt en geordend geheel van de metafasechromosomen in een somatische cel
5.Kloneringsvector drager DNA-molecule waarin een tweede DNA-fragment stabiel kan geïntegreerd en vermeerderd worden, voldoet aan 3 voorwaarden (klein, vermeerderen, recuperatie)
3.Kozak sequentie Goed geconserveerde sequentie aan het 5' einde waarin het startcodon AUG zich bevindt: PuXXAUG
1.Kwalitatieve genetica kenmerken met een discontinue variatie worden bestudeert, mono- of polygenisch met een beperkte invloed van het milieu
1.Kwantitatieve genetica kenmerken met een continue variatie worden bestudeert, multifactoriële kenmerken
2.Lagging Strand streng die bij replicatie in 3'5'-richting zit en daardoor in onderbroken stukjes moet worden aangemaakt in 5'3'-richting en deze worden daarna aan elkaar gehecht met een ligase
3.Lapjeskat Kattin met alternerend zwart-bruin en oranje dankzij de willekeurige inactivatie van één X-chromosoom per cel, ze zijn steeds heterozygoot
2.Leading Strand streng die bij replicatie in 5'3' richting kan gerepliceerd worden en bijgevolg in één ononderbroken streng aangelegd
4.Leesraammutatie insertie of deletie van een aantal basenparen die geen veelvoud zijn van 3, waardoor een verschuiving van het leesraam onstaat; totaal verschillend meestal niet-functioneel polypeptide
1.Letaal allel allel dat in een vroeg ontwikkelingsstadium de dood van een individu veroorzaakt, dominant of recessief
2.Ligase Katalyseert de fosfodiëster verbinding tussen de Okazaki-fragmenten van de lagging stran bij replicatie
5.Linkage kaart Correlatie van aantal merkers waarvan de chromosomale positie reeds bepaald is met het effect
2.Linker-DNA ongebonden DNA-stuk tussen individuele chromosomen
2.Locus de fysische positie van een gen op een chromosoom
1.Locus heterogeniteit vorm van genetische heterogeniteit waarbij defecten in verschillende genen leiden tot hetzelfde fenotype
2.Long Interspersed nuclear elements = LINE; grootste subklasse van RNA-transposons, vormt samen met de SINE de retroposons, deze bevatten geen LTR's
3.Long non-coding RNA =lncRNA; heterogene groep van RNA's gelijkend op mRNA, maar ze bevatten geen of een heel klein open leesraam en vormen dus geen eiwitten
4.Loss-of-function mutatie mutaties die een volledig of gedeeltelijk verlies van de functie van het genproduct veroorzaken
2.LTR Retrotransposons heterogene groep van retrovirusachtige elementen die een promotor en twee long terminal repeat-sequenties in de zelfde oriëntatie bevatten
1.Maternaal effect kenmerken van een individu die gevormd worden onder invloed van het genotype van de moeder en niet door zijn/haar eigen genotype
4.Melanosomen lysosoom gerelateerd organellen van melanocyten, aantal en type zal de pigmentering bepalen
3.microRNA =miRNA; enkelstrengig RNA van ongeveer 20 nucleotiden dat wordt gemaakt vanuit langere dubbelstrengige RNA-moleculen
2.Microsatellieten vorm van tandemherhaling met een basiseenheid van 1-5 basenparen; het aantal eenheden per blok is meestal beperkt (tientallen)
2.Minisatellieten vorm van tandemherhaling met een basiseenheid van 10-100 bp, aantal eenheden per blok is lager dan bij satellieten en hoger dan bij microsatellieten, meestal subtelomerisch
5.Minisequencing methode van genotypering waarbij clusters van oligonucleotiden covalent worden aangebracht op een vaste drager, elke cluster bevat een specifiek oligonucleotide voor DNA-sequentie op een bepaalde positie van de te testen SNP
2.Mismatch inbouw van een verkeerde, niet-complementaire base
2.Mismatch Repair =MMR; Correctie van de achterblijvende mismatches na proofreading, zowel in pro- als eukaryoten maar de methode verschilt
4.Missense mutatie substitutie mutatie in exons waarbij het codon van een aminozuur wordt omgezet in het codon van een ander aminozuur
1.Modificerende genen = minor genes, genetische achtergrond; genen die een beperkte invloed hebben op een bepaald fenotype
2.Moleculaire domesticatie nieuwe voordelige genen voor het organisme die ontstaan vanuit de genen in transposons
2.Moleculaire fingerprint methode om mensen en dieren te identificeren op basis van microsatellieten, deze bezitten een grote variatie in lengte
1.Moleculaire genetica wetenschap van de chemische natuur van het gen zelf, bestudeert cellulaire processen
3.Monoallelische expressie = functioneel hemizygoot; bezitten 2 allelen maar slechts 1 van beide komt tot expressie
1.Monogenisch een kenmerk dat slechts beïnvloed wordt door één gen
1.Monohybridisme kruising met individuen die slechts voor één kenmerk van elkaar verschillen
1.Monomorf genen met slechts één allel
Show full summary Hide full summary

Similar

IB Biology Topic 4 Genetics (SL)
R S
Proteins
Ifeoma Ezepue
DNA structure and replication
Ifeoma Ezepue
mapa genetica 5
Joel Balseca
mapa genetica 1
Joel Balseca
genetica mapa 3
Joel Balseca
Woordenlijst genetica 2
fien.verdoodt
GCSE AQA Biology 1 Variation, Genetics & Reproduction
Lilac Potato
Biology 2b - Enzymes and Genetics
Evangeline Taylor
Genetics Vocabulary
aborsari
Science Revision - Year 10
Caitlin Kumala